In haar tweede roman, Onderdak (Van Oorschot), schetst oud-studente Elisabeth van Nimwegen een beeld van een vrouw die toegeeft aan het universele verlangen om uit het eigen leven te verdwijnen. In zinderend waarnemersproza, zintuigelijk en eerlijk, ontleedt de auteur het leven van haar hoofdpersoon tot op het bot. Onderdak is een zedenschets, catharsis en dikke middelvinger tegelijk.
Een vrouw bestudeert haar mouches volantes, de bewegende, troebele sliertjes die je ziet als je je ogen dichtknijpt. De plek waar ze zich bevindt lijkt in niets op de conferentie in Helsinki waar ze eigenlijk zou moeten zijn. Niemand weet waar ze is, ze leeft in een geheime tijd. Daar overdenkt ze wat er is gebeurd op de ochtend van haar vertrek en hoe het zover heeft kunnen komen. In de kleine ruimte waarin ze zich verschanst, dringt ze door tot het diepst van haar gedachten en vecht ze zich vrij van alles wat haar daarbuiten zo beheerst.
Lees hier een fragment.